De geheimen van de Faeroër

Eind april bezochten Marieke en Nyncke het Vikingsprookje dat de Faeröer heet. Met een huurauto en camera in de hand scheurden ze kriskras de eilanden over. Het werd een reis waarin ze van de ene ‘oeh’ in de andere ‘aah’ vielen, op elke hoek wel een fotostop maakten en de geheimen van het land van ‘maybe’ al rijdend wisten te ontrafelen.

Tekst en foto’s: Nyncke Ernst

Tórshavn: een kleine grote havenstad

De kleine grote hoofdstad Tórshavn – liefkozend ‘Havn’ genoemd door de locals – mag eigenlijk geen geheim heten. Het is de eerste kennismaking met de Faeröer voor velen. Niet alleen meert de Smyril line in deze havenstad aan, de hoofdstad ís de Faeröer in het klein. De kleurrijke huizen, de schapen die de stad omsingelen en de zilte geur die door de straten spoelt.

Even krijg ik heimwee wanneer we door de straten lopen. De stad doet denken aan een Madurodam-versie van Rotterdam. Min de torenhoge hoogbouw, en min de torenhoge containerschepen. Het ritme van de roeiboot bepaalt hier het leven. Van een local vernemen we dat roeien in de Faeröer een kwestie van ‘jong geleerd is oud gedaan’ is, wanneer we vanuit ons hotel samen naar haar bescheiden ‘Havn’ turen. Het water stroomt al vroeg door het bloed van de Faeröerders. Dat dit een voorbode is van wat komen gaat, leren we de volgende dag, wanneer we onze veilige ‘Havn’ inruilen voor een bescheiden bootje – en het ruime Faeröerse sop.

Een grapje van de reuzen van de zee

Al schommelend en klotsend probeer ik mijn camera stil te houden. Niet alleen de boot zelf, maar alle passagiers deinen – al dan niet zachtjes – van de ene kant van de boot naar de andere. Voor vertrek werd er al even gespeculeerd over het al dan niet ontstaan van zeebenen, met al dan niet onvermijdelijke misselijkheid. Tabletten werden verdeeld, noodplannen gesmeed. Als het tot overgeven komt, leun dan rustig over de reling, en probeer door neus en buik te ademen, legt gids Kristina rustig uit.

Vanuit mijn ooghoek zie ik haar grinniken. Je moet er wat voor over hebben wanneer je de hoogtepunten van eiland Vágar wil zien, denk ik maar. Op het vaarprogramma staan Tindholmúr en Drangarnir, twee puntige rotsen die niet zouden misstaan in een nieuwe bioscoopversie van Jurassic Park. De vaarweg ernaar toe is – net als de rest van de Faeröer – woest en onstuimig.

Na een half uur varen meen ik wat vertrokken gezichten te bespeuren onder mijn medepassagiers. Gelukkig zijn er vandaag twee recepten: de gortdroge Føroyar Skipskeks – ofwel scheepsbeschuit – van onze gids, en de aanblik van Tindholmúr en Drangarnir. Het is alsof de reuzen van de zee een grapje hebben bedacht voor bezoekers; eerst afzien en dan pas de beloning met veel ‘oeh’s’ en ‘aah’s.’

Terug aan wal denk ik dat onze gids van binnen harder gelachen moet hebben. Het water stroomt immers ook door haar bloed.

Het land van ‘maybe’

Van elke local die we spreken krijgen we hetzelfde te horen. Ja, de Faeröer zijn klein, ja, we hebben veel schapen en ja, het kan hier op één dag regenen, vriezen en dooien. Oh, en de zon kan ook nog schijnen. De Faeröer is het land van ‘maybe.’ ‘Jaja, dat ‘maybe’ kennen we in Nederland ook’, denk ik na gesprek vijf.

Wanneer we onze huurauto ophalen en de eerste kilometers onder ons door schieten, heeft de zon de schaarse wolken opzij geschoven en lacht ze ons stralend vanuit de lucht toe. Misschien, hebben we geluk en komen we dat ‘maybe’ helemaal niet tegen. Wanneer we na 6 dagen en ruim 600 kilometer de auto weer inleveren, hebben we alle soorten en maten weer gezien. Maybe, had ik gewoon moeten luisteren. Niets is zo veranderlijk als het weer, zeker niet in het land van misschien.

Faeröerse pony: de redding van een ras

Vanuit Nederland hebben we een tocht op echte Faeröerse pony’s weten te regelen. Een ras dat op het randje van uitsterven balanceert. In de zoektocht werden we gegrepen door het verhaal van Anna Louisa, ‘the horse lady’ van de Faeröer die met man, macht en – minimale – middelen dit unieke ras probeert te beschermen.

Aangekomen in de ‘Havn’ van Anna Louisa leren we dat er nog maar pakweg 80 Faeröerse pony’s op de wereld te vinden zijn, waarvan de meeste op dit moment om ons heen staan. De pony’s lijken weinig notie te hebben van dit trieste verhaal en gaan rustig door met eten en ‘pony zijn’, zelfs wanneer de tranen na een gesprek met Anna Louisa in onze ogen staan.

Anna Louisa neemt ons mee naar hun natuurlijke habitat. De bergen. Zonder zadel rijden we langs de nabij gelegen fjord naar boven met het te-piet van de scholeksters om ons heen. Het geheim van de tocht zit hem in het gevoel dat Anna Louisa en haar pony’s ons weten te geven. Het raakt de snaar van leven, en laten leven.

Het goud van de Faeröer

Wanneer we ons door scherpe bochten en dichte mist manoeuvreren valt ons direct op dat we omringd zijn door een mythische schoonheid. De mens is hier de grote afwezige. God en zijn schapen zwaaien hier de scepter. En dat is niet gek. Slechts 50.000 mensen noemen de Faeröer hun thuis. Wanneer je dit afzet tegen de hoeveelheid schapen op het eiland – zo’n 70.000 – is het niet gek dat een oud Faeröers gezegde luidt: ‘Wol is het goud van de Faeröer eilanden.” Een bezoek aan Navia – één van de wol-producenten van de eilanden – onderschrijft dit.

Mijn blik valt op de honderden bolletjes wol die systematisch staan gesorteerd op de planken. Ik probeer de bolletjes te tellen, maar raak de tel al gauw kwijt. Als elk bolletje wol gelijk staat aan een schaap, dan zijn het er misschien meer dan 70.000. Kris – de eigenaar van Navia – helpt mij uit mijn droom. Schapen tellen zit er op de Faeröer niet in. Het zijn er simpelweg teveel.

Vanuit de dichte mist verscheen de wereld

We worden wakker met dichte mist. Door de sluier van wolken kunnen we de haven aan de overkant van het fjord nog net zien. De mist hult het zuidelijke Suðuroy in mysterie. De planning voor vandaag is net zo mysterieus. We gaan op pad met Ansgar, een local die we in onze eerste dagen in de hoofdstad hebben ontmoet. We vragen ons af of we iets gaan zien, maar hebben vertrouwen in zijn weersvoorspellende woorden. “When there’s fog on the southside of the island, the North is clear.” Zo gezegd, zo gedaan. De reis gaat vandaag noordwaarts.

In de verte zien we tientallen kleine wollen wolkjes op de bergkammen links en rechts van ons verschijnen. Wanneer we dichterbij komen zien we; het zijn schapen. Zou hier het woord schapenwolken geboren zijn? Bij een kleine schapenschuur houden we stil. ‘We’re here.’ Ik kijk reisgenoot Marieke vragend aan. Er is weinig anders te zien dan de tenen van de bergen, en de schapen die erop dansen. Niet mekkeren, denk ik bij mezelf, ook mist is machtig, zeker wanneer je door het land van ‘maybe’ reist.

Wanneer we samen met Ansgar een half uur richting kust en kliffen hebben gelopen zien we de mist plotsklaps verdwijnen. Alsof de reuzen een reuzenventilator bovenop de toppen hebben gezet die alle mist in één ruk heeft weggeblazen. We spotten onze eerste noordse stormvogel in het strakblauwe palet. Mijn blik volgt de vlucht van de vogel, waarna we samen landen op de machtige kliffen. We houden stil en Ansgar pakt 3 blikjes Nordic Cider uit zijn tas. We nestelen ons op de hoogste top, in een komvormige rots met uitzicht op de kliffen. We kijken elkaar aan, lachen, en proosten op de mist, de zon en het zuidelijke Suðuroy.

Thuis aangekomen lees ik in een reisgids een zin uit een lokaal gedicht: ‘Rann úr mjørkakógvi heimur’ ofwel: ‘Vanuit de dichte mist verscheen de wereld.’ Een passendere omschrijving voor de Faeröer is er niet.